Aansluiten van de cognitieve functies aan de lesstof, taak, opdracht, spel etc.
Bovenstaand schema geeft aan welke keuze we kunnen maken; zijn we bereid onze lesstof/taak/opdrachten EN de jongere/het kind te analyseren o.b.v. de cognitieve functies en te kijken of ze matchen? Als het niet matcht wat ga je dan als leerkracht/begeleider doen?
De theorie achter de piramide (verkort)
Van Loo, F. & Van Doorn, E. (2013). Basisboek Mediërend Leren, Amsterdam: Boom, isbn 978-946-1053-138
Samen, kan niet alleen
Je hebt altijd één cognitieve functie uit een laag nodig om in een volgende laag van de piramide te komen.
De verschillende combinaties van de cognitieve functies maakt dat een persoon (>24 jaar) 4.194.304 combinaties kan maken om een opdracht uit te voeren.
Dit maakt dat je alleen samen met het kind/de jongere kan bepalen welke cognitieve functies hij/zij gebruikt en/of welke deficiënt is.
Ten behoeve van de (re)mediëring is het noodzakelijk dat de cliënt/kind/leerling zelf zijn/haar correct functionerende cognitieve functies herkent en aan zichzelf toeschrijft.
Op basis van dit gegeven kunnen de deficiënte cognitieve functies geformuleerd worden en kan het kind/de cliënt/leerling probleemeigenaar worden.
Dit is weer noodzakelijk om te komen tot DE leermomenten tijdens te (re)mediëring, wat weer noodzakelijk is voor de transfer naar de vele situaties waar het individu zich in bevind.
Cognitieve en deficiente cognitieve functies EvD
Analyse
De omgekeerde piramide van de cognitieve functies is een (nog steeds voortdurend) onderzoeksproject van jaren. Emiel van Doorn/StiBCO is ermee gestart in 1988.
De omgekeerde piramide is ontwikkeld om de cognitieve functies bij een individu te analyseren, zodat een beeld ontstaat van de sterke en de deficiënte cognitieve functies van het individu.
Vervolgens kunnen de minder ontwikkelde cognitieve functies ge(re)medieerd worden m.b.v. de sterke cognitieve functies en/of een wordt er gewerkt middels een U-bocht constructie.
Het materiaal, de taken en opdrachten die ingezet/gebruikt worden bij de (re)mediatie, worden ook geanalyseerd, o.a. op de aanwezige cognitieve functies.
Vervolgens wordt er gekeken of de aanwezige sterke en te versterken cognitieve functies van het individu matchen met de cognitieve functies die in het materiaal aanwezig zijn.
Zorgvuldigheid
Bij het gebruik van de omgekeerde piramide is zorgvuldigheid vereist. Het is één van de belangrijkste facetten binnen het concept Mediërend Leren, en moet in relatie met de andere facetten ingezet worden.
Het is zeker niet de bedoeling zonder de cliënt/leerling/kind vast te stellen wat zijn/haar wel en/of niet goed ontwikkelde cognitieve functies zijn.
Er zal m.b.v. allerlei (test)materiaal samen met het kind/de jongere (en zijn directe omgeving) vastgesteld moeten worden welke cognitieve functies deficiënt zijn en welke correct (qua ontwikkelingsleeftijd) zijn ontwikkeld.
In de ideale situatie heeft er eerst een dynamisch onderzoek plaats gevonden (LPAD en/of Dynamic Assessment) en wordt er vervolgens op basis van deze onderzoeksresultaten overgegaan op (re)mediëring.
Onderzoek en bronnen
Emiel van Doorn/StiBCO heeft de omgekeerde piramide van cognitieve functies gebaseerd op praktijk- en literatuuronderzoek. Eén van zijn bronnen zijn de deficiënte cognitieve functies zoals geformuleerd door prof. Feuerstein. Nb.: Het betreft slechts één van de bronnen. De deficiënte cognitieve functies van Feuerstein zijn dus niet één op één te vervangen door de omgekeerde piramide van cognitieve functies.
Zie voor meer informatie over de achtergrond van, visie op en inhoud van de omgekeerde piramide van cognitieve functies o.a. het basisboek Mediërend Leren van Van Loo & Van Doorn, 2013.
Emiel van Doorn /StiBCO heeft in 2002 voor het eerst gepubliceerd over de omgekeerde piramide van cognitieve functies (zie Kennis als Gereedschap/Activerend Leren Van Doorn uit 2002).
De omgekeerde piramide van de cognitieve functies is auteursrechtelijk beschermd.
Pedagogische driehoek cognitieve functies StiBCO EvD