Gemedieerde leerervaring (MLE)

In zijn theoretisch model stelt Feuerstein dat er twee types interactie tussen de mens en zijn omgeving zijn, die maken dat een mens leert. Met andere woorden, die verantwoordelijk zijn voor verschillen in de flexibiliteit waarmee we kunnen denken.

Mediatie
In zijn theoretisch model stelt Feuerstein dat er twee types interacties tussen de mens en zijn omgeving zijn, die maken dat een mens leert. Met andere woorden, die verantwoordelijk zijn voor verschillen in de flexibiliteit waarmee we kunnen denken.

FLOM model van StiBCO
Het FLOM model hanteren we bij Mediërend Leren. Het wijkt af van het S-h-O-h-R model dat Feuerstein hanteert. We willen m.b.v. het FLOM model het hele leerproces laten zien! Daar nemen we de leerdiposities in mee. Omdat alleen op basis van deze disposities gezegd kan worden dat het kind/de jongere bekwaam genoeg is om het geleerde zelfstandig in allerlei situaties kan toepassen.

Leerdisposities

  • kunnen – de vaardigheid hebben om bepaald gedrag te kunnen vertonen
  • voelen – gevoelig zijn voor een situatie waarin het gedrag nuttig is
  • willen – geneigd zijn om bepaald gedrag te vertonen
  • doen – werkelijk uitvoeren

Terug naar de theorie van Feuerstein

Leren door directe blootstelling aan prikkels
Dit is leren door stimulatie vanuit je omgeving. Je ervaart een prikkel, iets wat je ziet, hoort of voelt, en reageert daarop door iets te doen (of juist niet te doen). Naargelang je gedrag op die prikkel al dan niet belonend is, zul je geneigd zijn dat gedrag in de toekomst méér of minder te herhalen. Dit veronderstelt dat je in staat bent tot zelfreflectie, om verbanden te kunnen leggen tussen de prikkel, je gedrag en de gevolgen daarvan. Deze vorm van leren vindt plaats als we kinderen/jongeren bijvoorbeeld vragen een redactiesom op te lossen (Jan gaat met twee kilo appels en drie kilo peren naar de markt en …) en we ze daar verder niet bij begeleiden.

Leren door gemedieerde leerervaringen
Teveel dingen die wij weten zijn niet door eenvoudig contact met prikkels uit te leggen of aan te leren. Vooral niet processen van hogere mentale orde. Feuerstein stelt dat de tussenkomst van de mens een zeer centraal gebeuren is bij het leren. Die vorm van leren noemt Feuerstein een “gemedieerde leerervaring”. Dit is een leerervaring waarbij een menselijke tussenpersoon (de mediator) de prikkels uit de omgeving bewust en doelgericht aanpast om een persoon daar zoveel mogelijk van te laten leren. Bovendien helpt de mediator met reflecteren. Het is daarbij de intentie de door de mediator gestuurde reflectie te laten leiden tot zelfreflectie.

Als de eerdergenoemgde redactiesom is opgelost vraagt de mediator bijvoorbeeld aan het kind/de jongere: Wat heb je nu precies gedaan? Hoe heb je gecontroleerd of je antwoord klopt? Hoe ga je het de volgende keer aanpakken?

Wat is nu precies mediatie?
Mediatie kan als volgt gedefinieerd worden:

Mediatie is een doelgerichte en gestructureerde interactie tussen mediator en gemedieerde, gericht op:

  • Het ontwikkelen van leerdisposities bij de gemedieerde om optimaal profijt te trekken van zijn ervaringen teneinde adequaat om te gaan met en te anticiperen op toekomstige (leer)situaties.
  • Het ontwikkelen van cognitieve en metacognitieve vaardigheden, zodat de gemedieerde een zelfregulerend, autonoom en verantwoordelijk persoon wordt.

Wat wordt er nu met deze termen uit de omschrijving van mediatie bedoeld?

Doelgericht
Doelgericht houdt in dit verband in dat de mediator een bewuste en specifieke selectie maakt van prikkels. Bij die selectie houdt hij er rekening mee dat de interactie moet leiden naar het doel dat hij zichzelf heeft gesteld (zijn intenties, gericht op ontwikkeling), maar ook dat de interactie betekenis heeft voor het betrokken kind/de jongere.

Laten we nog eens kijken naar de redactiesom. De mediator wil niet alleen dat het kind de huidige som kan oplossen, maar ook dat hij begrijpt hoe hij redactiesommen in het algemeen op kan lossen en nog breder: dat het nuttig is om nauwkeurig te lezen. Hiertoe zal hij het er bijvoorbeeld met de jongere over hebben wat er nu eigenlijk precies wordt gevraagd. Of welke informatie essentieel is en welke overbodig. Bovendien vraagt hij waar ze het onderscheiden van essentiële en overbodige informatie op hun sportvereniging of thuis toe kunnen passen. Het toepassen van het geleerde op verschillende gebieden geeft de les betekenis.

Als we de bovenstaande selectie schematisch weergeven krijgen we het volgende: de mediator (H, human) stelt zich tussen de stimuli (S) en de gemedieerde (O, organisme) op en vertaalt een deel van de stimuli. Er komen ook nog heel veel andere prikkels op de gemedieerde af. De mediator vraagt het kind/de jongere de essentiële informatie te selecteren, maar de overbodige informatie blijft wel aanwezig. Ook stelt hij zich op tussen de gemedieerde en diens reactie op de prikkels (R) en geeft hier feedback op. De mediator reageert op het kind/de jongere als die essentiële of overbodige informatie aanduidt.

Gestructureerd
In de interactie zijn verschillende structuren te onderkennen. Feuerstein onderkent 12 kenmerken waaraan een gemedieerde interactie kan voldoen: mediatiekenmerken. De eerste drie kenmerken zijn essentieel om van mediatie te mogen spreken. Om een idee van zijn invulling te geven, volgt in onderstaande enige informatie over de eerste vijf mediatiekenmerken:

Intentionaliteit en wederkerigheid
De mediator stelt zich doelgericht op tussen het kind/de jongere en diens omgeving. Hij expliciteert bovendien wat zijn bedoelingen zijn met dit materiaal op deze plek en op dit moment. Hier hoort dus bijvoorbeeld ook bij dat een wiskundedocent zijn leerlingen vertelt dat hij redactiesommen met ze gaat maken en waarom.
Alleen als de kinderen/jongeren door hun houding en gedrag blijk geven dat ze de intenties van de mediator vatten en zich ervoor willen inzetten spreken we van wederkerigheid. Dit houdt in dat de ze zich niet langer passief opstellen, maar dat ze zich vrijwillig actief inspannen om het vooropgestelde doel van de mediator te realiseren. De kinderen/jongeren gaan dus ook voor zichzelf na wat de mediator wil gaan doen en werken actief met hem mee.

Transcendentie
Een gemedieerde leerervaring blijft niet beperkt tot de bevrediging van de behoefte van het moment zelf, maar overstijgt de hier-en-nu situatie. Door met de kinderen/jongeren te reflecteren op wat voorbij is, te anticiperen op wat later kan gebeuren en oog te hebben voor de gevolgen van hun activiteiten voor zichzelf en voor anderen, stimuleert de mediator hen om hun onmiddellijke behoeftebevrediging te overstijgen en hun behoeftesysteem te verruimen. Het gaat niet slechts om het oplossen van een redactiesom, maar ook om het belang van nauwkeurig lezen, nagaan welke informatie relevant is en jezelf controleren. We gaan dus van het controleren van jezelf door de som na te lezen met het antwoord er naast en te kijken of dit klopt, naar jezelf controleren in het algemeen.

Zingeving
Door kinderen/jongeren bewust te maken van de zin en de waarde van bepaalde stimuli (voorwerpen, activiteiten) kunnen ze een juistere kijk op hun omgeving ontwikkelen en kunnen ze gemotiveerd worden voor eventuele interacties: om die reden wordt zingeving beschouwd als het energetische principe van de gemedieerde leerervaring.
De mediator spant zich in om betekenis en waarde van bepaalde stimuli extra in de verf te zetten en hoopt hierdoor te bereiken dat de kinderen/jongeren gemotiveerd raken om erop te reageren. Op langere termijn wil hij bij hen een houding ontwikkelen waarbij ze zich spontaan vragen stellen over de zin en de waarde van wat er zich in hun omgeving bevindt:
‘Als ik bij de redactiesommen heb geleerd dat niet alle informatie relevant is, ga ik me bij een andere vak afvragen of ik álles uit mijn hoofd moet leren, of alleen datgene wat essentieel is. Dat scheelt een boel tijd.’

Bekwaamheidsgevoelens
De mediator geeft positieve feedback waarbij hij een koppeling legt tussen het resultaat van een activiteit en de inbreng van het kind/de jongere. Hierdoor leert hij wat het precies was dat heeft geleid tot het gewenste resultaat.
Helaas kennen de meeste van ons wel een collega die het kind/de leerling vertelt dat hij deze sommen nooit zal leren maken. Nog erger is dat er ook kinderen/jongeren zijn die dit geloven en het bijltje er bij neer leggen. Het is al veel beter om ze te prijzen als ze een som goed hebben opgelost. Echt effectief wordt het pas als je ook nog uitlegt waarom. “Je hebt de relevante informatie er snel uitgehaald. Goed gedaan.” Of “Je hebt de som eerst helemaal doorgelezen en bent hem toen pas op gaan lossen. Prima.”.

Gedragsregulering en -controle
Er zijn kinderen/jongeren die de stimulus (bv. de vraag) te vlug of te traag, te oppervlakkig of te grondig analyseren. Ze voorzien in gedachten noch het verloop, noch de gevolgen van hun reactie. Ze schatten de tijd en de (mentale) inspanning nodig om de opdracht uit te voeren, onjuist of helemaal niet in. De mediator leert ze dat het nodig en mogelijk is jezelf als voorwerp van studie te nemen en te onderzoeken welke inspanning je zal moeten opbrengen voordat je start met de uitvoering van een opdracht.
De mediator zal de kinderen/jongeren bovendien leren zichzelf te controleren en bij te sturen tijdens de uitvoering van de opdracht (self-monitoring) en te reflecteren op eigen denken en handelen.
Wat dit inhoudt voor onze redactiesommen is inmiddels hopelijk duidelijk.

De tekst over ‘Als mediatie uit blijft’ in het boek van Prof. R. Feuerstein vindt u op “Laat me niet zoals ik ben’ boek Feuerstein.